Natuur op de bouwplaats, bouw natuurinclusief

Alexandra Haan aan het werk

Mensen worden zich steeds meer bewust dat bouwprojecten impact hebben op het landschap en de flora en fauna. Het verlies aan biodiversiteit wordt steeds zichtbaarder. Bouwen moet daarom natuurinclusiever. Hoe je dat doet, lees je in dit artikel. Bekijk de foto's in de bijlage. 

Biodiversiteit

Het gaat niet goed met de biodiversiteit in Nederland. Toch is er nog veel natuur om ons heen te vinden die zich zelfs in de woon- of werkomgeving manifesteert. Ook op bouwterreinen, waar over het algemeen hard gewerkt wordt en regelmatig van alles op de schop gaat, komen planten en dieren voor die een bijdrage kunnen leveren aan een soortenrijke natuur.

Sommige soorten zijn groot, kleurrijk of luidruchtig en daardoor best opvallend, maar sommige zijn nietig, met schutkleuren en zeer zwijgzaam waardoor zij nauwelijks worden opgemerkt. Sommige plant- of diersoorten zijn bij wet beschermd maar andere niet; ondanks dat enkele van die onbeschermde soorten toch op een Rode Lijst staan omdat het helemaal niet goed met ze gaat. Met enkele soorten gaat het zo slecht dat niet alleen de individuen zelf, maar tevens hun leefgebied beschermd is en moet worden ontzien.

Eveneens voor soorten die niet beschermd zijn, geldt altijd de zogenaamde zorgplicht: we moeten ervoor zorgen dat zij zoveel mogelijk worden ontzien en niet tijdens het werk verwond raken of gedood worden. Dit kan door ze (tijdelijk) te verplaatsen of uit de werkzones te halen. Is er sprake van beschermde soorten dan mag zelfs dat niet zonder een ontheffing.

Het is opmerkelijk dat een aantal soorten planten en dieren juist op een bouwplaats geschikt leefgebied vindt. Dat komt omdat de omstandigheden die daar heersen voor hun ontwikkeling toereikend zijn. Er zijn zelfs soorten die hun hele levenscyclus op een bouwplaats kunnen volbrengen.

Bij andere soorten echter gaat het vaak slechts om een bepaalde periode, bijvoorbeeld de voortplantings-, doortrek- of overwinteringstijd.

Zoogdieren

Zoogdieren die graag op bouwplaatsen verblijven, zijn holen gravende dieren zoals konijnen, vossen en dassen. 

Graafbaar zand is voor deze dieren ideaal om een hol te maken om in te slapen of om jongen in te werpen. Opgespoten zand, hopen klei of takkenrillen zijn ideale omstandigheden voor deze groep dieren.

Vos en das

Links een vossenhol en rechts het hol van een das vlakbij elkaar in dezelfde zandafgraving

Zoogdieren die legers maken komen vaak op bouwterreinen voor zoals hazen en egels. Die hebben al aan een weinig struweel, takkenhopen, bladeren of andere vegetatie genoeg om een dagslaapplaats te maken.

Opslagcontainers, bouwketen, of grotere materiaalboxen zijn vaak geschikt voor kleine marters (bunzing, hermelijn, wezel) om er hun hol onder te graven. En steenmarters, die dat eveneens kunnen, breken gemakkelijk in op zolders of in kelders van gebouwen of zij verschansen zich onder de motorkap van werktuigen die soms voor langere tijd uit de productie zijn.

Herpetofauna (amfibieën en reptielen)

Reptielen en amfibieën zijn koudbloedige dieren die zonnewarmte nodig hebben om actief te kunnen zijn. Overdag benutten ze kale plekken in de volle zon om op te warmen en in de avond, graven zij zich in om zodoende de 'accu' een beetje opgeladen te houden. 

Kikkers, padden en salamanders zijn een groot deel van hun leven op het land te vinden, alleen om zich voort te planten hebben ze oppervlaktewater nodig. Een bouwterrein met veel zand en regenplassen of slootjes vormt ideaal leefgebied voor deze groep.

(Broed)vogels

De meeste vogels maken nesten die goed verstopt zitten in bomen en struiken. Dat doen ze om veilig te zijn voor mensen en roofdieren, maar er zijn ook vogels die op hun schutkleur vertrouwen. Die broeden laag bij of op de grond en gebruiken dan vaak weinig of helemaal geen nestmateriaal. Zij leggen hun eieren zomaar op het maaiveld of in een ondiep kuiltje in de grond. Zelfs een schijnbaar kale zandvlakte kan voor deze soorten een optimale broedplek vormen.

Diverse soorten meeuwen bijvoorbeeld broeden bij voorkeur in kolonies op de grond. Een zandvlakte met hier en daar een polletje vegetatie vormt al gauw een superplek. Platte daken van gebouwen of grindstroken zijn bij sommige soorten erg in trek. Visdieven, scholeksters en kleine plevieren bijvoorbeeld nestelen daar maar al te graag.

Een aantal soorten broedvogels maakt zijn nest in zandafgravingen in de buurt van water, zoals de ijsvogel en de oeverzwaluw. Dat doen ze alleen als er sprake is van een hellingshoek van circa 90 graden. Deze soorten kun je makkelijk weren door een zanddepot of voorbelasting af te vlakken naar < 70 graden.

Zowel bij de aanleg als tijdens de bouw kunnen er op de bouwplaats voor veel vogels diverse omstandigheden ontstaan die aantrekkelijk zijn om in te nestelen. Nis- en holenbroeders zoals kwikstaarten, roodstaarten, mezen, mussen, spreeuwen en kauwen, benutten vaak gaten, kieren of openingen in steigerbuizen, ventilatiegaten, stootvoegen of kruipen achter boeiboorden, of reclameborden. Verder kunnen zij in stilstaande werktuigen, bekistingen, katrollen of in en achter bouwlampen hun ideale kraamverblijf maken.

Ongewervelden

In de grote groep ongewervelde dieren zoals vlinders, libellen en andere insecten komen maar weinig beschermde soorten voor. Toch geldt voor deze groep de algemene zorgplicht waaraan op een bouwterrein voldaan moet worden. 

Voor vlinders is met name vegetatie belangrijk, deze fungeert namelijk als waardplant voor de eitjes en de rupsen. Zonder de juiste vegetatie (zowel nectar- als waardplanten) kunnen vlinders zich niet ontwikkelen. Ook de meeste andere ongewervelden zijn voor hun ontwikkeling afhankelijk van vegetatie, soms zelfs van maar één enkele plantensoort.

Op bouwterreinen waar de vegetatie beheerd moet worden, kan het beste met de cyclomaaier gemaaid worden waarbij het maaisel enkele dagen blijft liggen alvorens het afgevoerd wordt (hooien). Maaien met de klepelmaaier is echter voor ongewervelde dieren funest.

Planten

Ook onder de vaatplanten komen maar weinig beschermde soorten voor. Als er al sprake is van bijzondere soorten die onverwacht op het bouwterrein opkomen, dan kan er gekozen worden voor uitgraven en met een flinke kluit wortels verplaatsen. Het gaat dan onder meer om sommige wilde orchideeën, lokale rode-lijstsoorten, of voedselplanten van beschermde dieren en die een belangrijke regionale rol vervullen. 

 

Omgevingswet

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden vanaf 2024 wettelijk vastgelegd in de Omgevingswet (OW). Het gaat hierbij zowel om de bescherming van soorten als om de bescherming van gebieden. Voor dier- en plantensoorten zijn in de OW een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan vooral artikel 5.1 lid 2 belangrijk is.

De verbodsbepalingen uit de OW en de daarbij behorende besluiten gelden overal in Nederland, ongeacht het type of de omvang van de werkzaamheden of activiteiten die uitgevoerd worden. De bepalingen uit de OW kunnen daarom van invloed zijn op ruimtelijke ingrepen zoals het aanleggen van infrastructuur, het slopen en realiseren van bebouwing, het uitbreiden van industriegebieden en het kappen van bomen. Maar ook bij het opstellen of herzien van bestemmingsplannen zijn de bepalingen uit de OW van belang.

De Omgevingswet kent drie categorieën van beschermde soorten, namelijk;

  • alle vogels uit de Europese Vogelrichtlijn (artikel 11.37 Bal);
  • alle soorten die in de Europese Habitatrichtlijn vermeld worden (artikel 11.46 Bal);
  • 'overige soorten' (artikel 11.54 Bal) die alleen op nationaal niveau beschermd zijn.
    Provincies mogen afwijken van de lijst met 'overige soorten' door vrijstelling te verlenen voor bepaalde soorten. Hierdoor kan de lijst met beschermde soorten per provincie en periodiek verschillen.

In het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel en het voorzorgsbeginsel (Algemene Wet Bestuursrecht) dient bij het opstellen en herzien van bestemmingsplannen en bij (ruimtelijke) activiteiten een toetsing aan de OW plaats te vinden. Deze toetsing moet de volgende onderdelen bevatten:

  • Een inventarisatie van het voorkomen van wettelijk beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied en binnen de invloedssfeer van de activiteit;
  • Een inventarisatie en beoordeling van mogelijke (significant) nadelige effecten als gevolg van de activiteit, op beschermde soorten die binnen het plangebied en/of binnen de invloedssfeer van de activiteit aanwezig zijn;
  • Indien nodig een opname van maatregelen die de negatieve effecten op de beschermde soorten en hun leefgebieden mitigeren en/of compenseren.

De Omgevingswet kent verschillende soorten plichten, te weten:

  • De algemene zorgplicht die inhoudt dat overheden, bedrijven én burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving. Deze algemene zorgplicht is niet van toepassing als er specifieke decentrale of rijksregels zijn zoals de specifieke zorgplicht.
  • Naast de algemene zorgplicht is er in de OW ook een zogenaamd algemeen verbod opgenomen. Die houdt in dat het verboden is om een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan.
  • Tenslotte zijn er de zogenaamde specifieke zorgplichten die altijd van toepassing zijn op de betreffende specifieke activiteit waar ze voor bedoeld zijn. Deze zorgplichten werken daarmee aanvullend en gelden in de gevallen waarin rijksregels en vergunningsvoorschriften van toepassing zijn. Specifieke zorgplichten geven per activiteit het doel aan dat bij de bescherming van de fysieke leefomgeving moet worden bereikt zonder daarbij aan te geven met welke mid- delen of op welke concrete wijze dat doel moet worden bereikt. De specifieke zorgplichten zijn daarmee algemene regels die verder uitgewerkt moeten worden teneinde de doelen ten aan- zien van de bescherming van de fysieke leefomgeving te behalen. Deze specifieke zorgplichten en de uitwerkingen daarvan gelden direct voor burgers en bedrijven. Naast het Rijk kunnen ook andere overheden specifieke zorgplichten opnemen in hun verordeningen of omgevingsplannen.


De specifieke zorgplichten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Uit het Bal volgt dat het voor de bescherming van de fysieke leefomgeving niet voldoende is om alleen de doelvoorschriften of maatregelen die in het Bal en een eventuele omgevingsvergunning zijn voorgeschreven strikt en naar de letter na te leven. Op grond van de specifieke zorgplicht rust op degene die de activiteit verricht de plicht om daarnaast te blijven nadenken over maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de nadelige gevolgen voor de in dit besluit geregelde belangen te voorkomen of afdoende te beperken.

Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Bbl kent specifieke zorgplichten voor bouwwerkinstallaties, bestaande bouwwerken, brandveilig gebruik van bouwwerken en bouw- en sloopwerkzaamheden. Het bevoegd gezag kan de verplichting nader concretiseren door middel van een maatwerkvoorschrift. Specifieke zorgplichten kunnen worden overgenomen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening.

Het verschil tussen algemene zorgplicht en de specifieke zorgplichten uit de Bal en de Bbl is dat de specifieke zorgplichten, in tegenstelling tot de algemene zorgplicht, van kracht blijven naast eventuele andere in het besluit opgenomen algemene regels en naast de voorschriften in een vergunning.

 

Omgang met flora en fauna op de bouwplaats

Vanuit de wet- en regelgeving is een juiste omgang met flora en fauna dus vereist. Dat betekent dat voorafgaand aan werkzaamheden een gedegen plan opgesteld moet worden waarin de omgang met flora en fauna voor aanvang, tijdens en na afronding van het werk vastgelegd is en waarnaar tijdens iedere fase van een project aantoonbaar gehandeld wordt. 

Dat houdt onder andere in dat voorafgaand aan de start van een project een grondig onderzoek volgens de door de wetgever voorgeschreven standaardonderzoeksprotocollen naar de aanwezigheid van flora en fauna in en in de omgeving van het projectgebied moet hebben plaatsgevonden. 

Hierbij is het niet voldoende alleen na te gaan welke soorten op welke locatie op de bouwplaats of in een projectgebied aanwezig zijn maar moet o.a. ook vastgesteld worden wat de functie van het gebied is voor deze soorten en wat de relatie van de bouwplaats of het projectgebied met omliggende gebieden is voor de aanwezige soorten. 

Standaardonderzoeksprotocollen

De methodiek voor dit onderzoek is per soort verschillend en is vastgelegd in standaardonderzoeksprotocollen. In deze onderzoeksprotocollen zijn ook zaken als de intensiteit, de te gebruiken onderzoeksmaterialen, de weersomstandigheden waaronder het onderzoek uitgevoerd moet worden, het tijdstip waarop het onderzoek uitgevoerd moet worden, de hoeveelheid onderzoekers en onderzoeksmaterialen die ingezet moeten worden en dergelijke vastgelegd. 

De uitkomsten van het onderzoek zijn veelal dat de werkzaamheden zonder ontheffing maar met inachtneming van de zorgplichten uitgevoerd mogen worden of dat er een vergunning nodig is en er uitgewerkte aanvullende maatregelen nodig zijn. Maatregelen ten aanzien van mitigatie en compensatie maken daarmee onderdeel uit van een juiste omgang met flora en fauna op onder andere de bouwplaats. 

Deze maatregelen kunnen bedoeld zijn om fauna uit een werkgebied te weren. Daarmee kan worden voorkomen dat dieren op de bouwplaats terecht kunnen komen en tijdens de werkzaamheden verwond of gedood worden en/of om ze voorafgaand aan werkzaamheden op een diervriendelijke manier uit het werkgebied te verplaatsen om zo schade aan soorten te voorkomen.

Natuurwaardenonderzoek

Om de juiste maatregelen te kunnen nemen, is het dus belangrijk dat er een gedegen natuurwaardenonderzoek uitgevoerd is. Overigens moet voor het nemen van mitigerende maatregelen ook een beoordeling gemaakt worden wat de effecten van deze maatregelen zijn op aanwezige planten- en diersoorten en geldt dat het voor het toepassen van dergelijke maatregelen nodig kan zijn een ontheffing aan te vragen. 

Als compensatie nodig is, is een ontheffing altijd verplicht. Als mitigerende maatregelen tot gevolg hebben dat flora- of faunasoorten en/of hun functionele leefomgeving nadelig beïnvloed (kunnen) worden, is een ontheffing nodig.

 

Broedende vogels

Vaak moeten werkzaamheden op de bouwplaats tijdens het broedseizoen van vogels uitgevoerd worden. Er wordt over het algemeen onderscheid gemaakt tussen algemene broedvogels; soorten die ieder jaar in hun broedterritorium een nieuw nest maken en vogels met een vaste verblijfplaats; soorten die jaarrond op de nestlocatie verblijven, vogelsoorten die moeite hebben zelf een nest te bouwen en kolonievogels. 

Tijdens het broedseizoen zijn alle vogelsoorten, hun nesten en het opgroeigebied van de jongen beschermd en vogelsoorten met een vaste verblijfplaats, hun nesten en hun zogenaamde functionele leefomgeving zijn jaarrond beschermd. 

Soorten en het weer

Het broedseizoen is soortspecifiek en wordt ook beïnvloed door de weersomstandigheden. Er zijn vroege vogelsoorten die in februari al op eieren kunnen zitten en vogelsoorten die pas eind april, begin mei in ons land aankomen en/of hun nesten bewonen en gaan broeden. Dat betekent dat als werkzaamheden volledig buiten het broedseizoen (wat een logische keuze zou zijn om aan de zorgplicht te kunnen voldoen) uitgevoerd moeten worden, er maar een zeer korte tijd overblijft om deze werkzaamheden ook uit te voeren.

Veel bouwprojecten duren langer dan die periode en daarom wordt er vaak gekozen voor het voorkomen van broedgevallen en het broedvrij houden van bouwplaatsen en/of projectgebieden. Maatregelen die daarbij genomen kunnen worden, zijn onder andere;

  • het ongeschikt maken van de bouwplaats en/of het projectgebied door het kort afzetten van vegetatie en het verwijderen van vegetatie (let hierbij op dat er van binnen naar buiten en één kant op gewerkt wordt zodat aanwezige dieren altijd een vrije vluchtroute hebben en stel de maaiers niet direct te laag af; beter eerst wat hoger afstellen, daarna een inspectie of er nog dieren in de vegetatie aanwezig zijn en daarna nogmaals maaien en de maaier daarbij lager afstellen);
  • het afspelen van angstkreten (soortspecifiek);
  • het inrichten van gedoogzones waar vogels mogen broeden terwijl er elders op de bouwplaats gewerkt kan worden;
  • het gebruikmaken van cd’s aan paaltjes of touw (de schittering heeft hierbij een schijnbaar afschrikwekkende werking) of linten;
  • op de bouwplaats een hoge mate van verstoring door (laser)licht en/of geluid te maken of door te slepen met een eg of tractorband of rond te rijden met een quad;
  • voorafgaand aan de uitvoering regelmatige broedvogelchecks uit laten voeren door de begeleidend ecoloog; na vrijgave kunnen de werkzaamheden aanvangen;
  • het verwijderen van oude nesten van algemene broedvogels of het afdekken van nesten van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats met behulp van een paardenspeelbal en een net gedurende de werkzaamheden (let op; hiervoor is een ontheffing nodig);
  • het afvlakken van grondhopen (de helling mag maximaal 70 graden zijn; als dat niet mogelijk is, kan de zandhoop of grondwal, na vrijgave door de begeleidend ecoloog, afgedekt worden met zeer fijnmazig gaasnet);
  • het inzetten van een ecoloog met hond en/of -roofvogel (hierbij loopt er als de werkzaamheden nog niet aangevangen zijn en het broedseizoen al begonnen is tussen zonsopkomst en zonsondergang een ecoloog met hond op de bouwplaats of in het projectgebied rond). De ecoloog brengt territoriumindicerend- en nestindicerend gedrag of -zang in kaart en bij aanwijzingen daartoe wordt de hond opgedragen de betreffende vogel(s) te verjagen. Zodra de werkzaamheden aanvangen loopt de ecoloog met hond vanaf einde werkdag tot aan zonsondergang en in het weekend tussen zonsopkomst en zonsondergang op de bouwplaats of in het projectgebied om te voorkomen dat vogels gaan nestelen in het terrein).

     

Amfibieën

Een voorbeeld van een maatregel om te voorkomen dat dieren zoals de rugstreeppad en de heikikker op de bouwplaats terecht kunnen komen, is het afschermen van de bouwplaats met zogenaamd HPDE-scherm van circa 70 cm hoog. Dit doek wordt 10 tot 15 cm diep ingegraven en met schroeven aan palen van in ieder geval Ø 6cm en een meter lengte bevestigd. Hierdoor ontstaat er een minimaal 50 centimeter hoge barrière voor de genoemde amfibieënsoorten. 

Indien bekend is dat er heikikkers en/of rugstreeppadden op de bouwplaats voorkomen, moeten deze weggevangen en verplaatst worden uit het terrein (hiervoor is een ontheffing nodig) voordat het werk aanvangt. Hiertoe worden aan de binnenzijde van het scherm (zo dicht mogelijk tegen het doek aan) afsluitbare emmers ingegraven worden die dagelijks minstens eenmaal gecontroleerd moeten worden. 

In de emmers moet vochtige vegetatie of schors of iets dergelijks gelegd worden waar de dieren onder kunnen schuilen en uitklimstokjes tegen de wand aan geplaatst worden voor muizen. 

Op de plaatsen waar werkwegen verbonden worden met de bouwplaats moet het scherm onderbroken worden. Om te voorkomen dat op deze locaties dieren het werkterrein in kunnen komen, kunnen hier goten aangebracht worden.

Goten

Hiervoor kunnen prefab betonnen goten met een rooster gebruikt worden (zoals het principe van een wildrooster in een natuurgebied of park waar grote grazers lopen). Deze goten zijn aan één zijde (zijnde de zijde waar geen werkterrein is) open zodat dieren die tussen het rooster door gevallen zijn zelfstandig buiten het werkterrein weg kunnen komen. 

Als er geen gebruik gemaakt kan worden van goten moet er een hekwerk geplaatst worden dat afgezet is met scherm zoals op de foto hieronder. Een aandachtspunt daarbij is dat het hek ook steeds goed gesloten wordt.

Schermen

 

Bij het afschermen van een bouwplaats of projectgebied is het belangrijk dat het terrein echt afgesloten is terwijl het ook betreden moet kunnen worden. Daartoe is het aanbrengen van een hekwerk met scherm zoals op deze foto te zien is een mogelijkheid.

De schermen en goten dienen te allen tijde functioneel te zijn wat betekent dat er wekelijks of tweewekelijks gecontroleerd moet worden of het doek en de palen nog rechtop staan, het scherm nog goed ingegraven is en of de vegetatie niet te hoog komt te staan zodat het de bovenrand van het scherm raakt of erover gaat hangen.

 

Verlichting

Op de bouwplaats kan kunstlicht gebruikt worden. Licht heeft een groot effect op soortgroepen als insecten, vogels en vleermuizen. Om het effect van verlichting op bijvoorbeeld vleermuizen te verkleinen danwel te voorkomen zijn de volgende maatregelen mogelijk:

  • Kies een lamp met het juiste lichtspectrum zijnde amberkleurige en UV-vrije (led)verlichting;
  • pas een gerichte verlichting toe (lampen die in een hoek van minder dan 70 graden, ten opzichte van de verticale as, schijnen);
  • rust de behuizing van lampen toe met reflectoren, lamellen, diafragma's, afschermkappen en paralumen;
  • breng meerdere zwakke lichtpunten aan;
  • houd boomkronen en kruisingen met vliegroutes donker;
  • laat minimaal één zijde onverlicht of, beter nog, verlicht alleen waar dat vanuit het oogpunt van veiligheid gewenst is en creëer een donkere verbinding of doorgang met de aangrenzende omgeving;
  • maak gebruik van armaturen die het licht goed richten en die een scherpe bundel hebben;
  • gebruik lichtmasten die niet hoger dan max. 6 m. zijn;
  • scherm opgaande vegetatie af;
  • laat verlichting in de zomerperiode (april-september) tot minimaal een uur na zonsondergang uit;
  • pas een radarsysteem en lussen in het wegdek toe waardoor de wegverlichting alleen aangaat als weggebruikers passeren;
  • maak gebruik van een astronomische klok die de in- en uitschakeling van de verlichting bepaalt; bij het inschakelen komen de lampen langzaam op, bij de uitschakeling doven ze geleidelijk.

 

Bewustwording

De bewustwording dat bouwprojecten een impact hebben op het landschap en de flora en fauna begint steeds meer gemeengoed te worden. Dat komt enerzijds omdat we in een dichtbevolkt land leven waar de ruimte steeds beperkter wordt, maar anderzijds wordt het verlies aan biodiversiteit steeds duidelijker zichtbaar. 

We zullen dus natuurinclusiever moeten worden. Niet alleen omdat de wet- en regelgeving dat voorschrijft maar bovendien omdat we als mens onderdeel uitmaken van dat ecosysteem en uiteindelijk zelf nadelige gevolgen zullen gaan ondervinden van verlies aan biodiversiteit. Dit begint bij het maken van plannen, het bedenken hoe de bouwplaats ingericht zal worden en het werk uitgevoerd moet worden en gaat door totdat het werk afgerond en opgeleverd is.

Door al in de eerste fase de ecoloog bij het project te betrekken en met de ecoloog na te denken over de manier waarop nadelige gevolgen van de voorgenomen plannen en werkzaamheden beperkt kunnen worden en mogelijkheden in kaart te brengen om positieve effecten te creëren kan er natuurinclusief gebouwd en -uitgevoerd worden en worden deze mogelijkheden benut en tijdig ingepast.

Natuur en ecologie zijn echter vaak onvoorspelbaar en oplossingen tijdens de bouw vragen behalve expertise en inzicht meestal ook een grote mate van flexibiliteit en/of tegenwoordigheid van geest.

Zoekwoorden
Biodiversiteit
ecologie
soortenonderzoek
natuurinclusief
natuur

Fysische factoren