Fysische factoren

Grenswaarden van microbiologische agentia

Grenswaarden van microbiologische agentia

Er zijn voor levende organismen geen wettelijke grenswaarden vastgesteld en er is binnen afzienbare tijd ook geen zicht op dat deze kunnen worden afgeleid. Hoe bepaal je dan welk niveau aan blootstelling nog veilig is? Na een inleiding over micro-organismen en de risico’s hiervan, nu in deel 3 een overzicht van de grenswaarden van microbiologische agentia.

Arbobesluit geen uitspraak

In de Nederlandse wetgeving (Arbobesluit) wordt geen uitspraak gedaan over eventueel acceptabel veilige niveaus van blootstelling aan levensvatbare micro-organismen. Blootstelling aan één pathogeen micro-organisme zal in de meeste gevallen niet leiden tot een infectie. Echter een ongelimiteerde blootstelling aan micro-organismen uit risicogroep 1 (gevaarsgroep 1, niet pathogeen) zal vanuit gezondheidsoogpunt niet wenselijk zijn (Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk1). Daarom is het zinvol om in de praktijk een aantal vuistregels te hanteren.

Er zijn voor levende organismen geen wettelijke grenswaarden vastgesteld en er is binnen afzienbare tijd ook geen zicht op dat deze kunnen worden afgeleid. In december 2012 heeft de Gezondheidsraad hierover een briefadvies uitgebracht aan de minister. Hierin concludeert zij dat één gezondheidskundig onderbouwde advieswaarde voor alle biologische agentia niet mogelijk is. Zelfs voor specifieke micro-organismen die infecties veroorzaken, is het volgens de Gezondheidsraad ook niet mogelijk om in de nabije toekomst niveaus vast te stellen waaronder geen of slechts minimale effecten voor de gezondheid te verwachten zijn. De oorzaak hiervan is dat er voor alle micro-organismen te weinig kennis en informatie is over de blootstelling en over blootstelling-respons-relaties.

Wel zijn er enkele sets vuistregels.

 

Vuistregels opgesteld door de NVvA/NVAB

Deze vuistregels van de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA) en de Nederlandse Vereniging  voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) dateren al van 1989 en moeten eigenlijk als verouderd worden beschouwd. Desondanks worden ze in de praktijk nog vaak aangehaald. Het zijn waarden die met name gelden voor niet-pathogenen en zijn meer gericht op de toxiciteit en de allergeniteit dan op infecties.

Als maximaal toelaatbare grens voor het totaal aan bacteriën en schimmels in de lucht op de werkplek werd een concentratie van 10.000 Kolonie Vormende Eenheden/m3 (KVE/m3) gehanteerd. Het aantal kolonievormende eenheden is een maat voor de concentratie aan bacteriën, schimmels en gisten in de lucht, in materie of op een oppervlakte wordt aangetroffen. Uit het aantal te tellen kolonies kan de concentratie aan bacteriën, schimmels en gisten in het monster worden berekend.

Gezondheidskundige grenswaarden van micro-organismen in lucht (NVvA/NVAB vuistregel uit 1989)

 

Gezondheidskundige grenswaarde

Aantal KVE/m3 ruimtelucht

Totaal aan bacteriën en schimmels

Max. 10.000

Per soort bacterie, gisten en schimmels

Max. 500

Voor gram-negatieve bacteriën

Max. 1000

 

Naast de bovengrens voor het totaal aan bacteriën en schimmels werd een bovengrens voorgesteld van 500 KVE/m3 voor elke specifieke soort of groep van micro-organismen. Voor Gram-negatieve bacteriën werd een grens van 1000 KVE/m3 voorgesteld, vanwege de effecten van mogelijke blootstelling aan endotoxines.

Het is echter niet zo dat er bij blootstelling onder deze niveaus geen risico’s zouden bestaan. De kans op een zeker gezondheidseffect hangt namelijk niet zozeer samen met het aantal kolonievormende eenheden in de lucht, maar in veel sterkere mate met de soort bacterie of schimmel.

Daarbij geldt ook dat het van de weerstand en conditie van de personen afhangt of zij geïnfecteerd kunnen worden. Bovengenoemde grenswaarden kunnen daarom slechts dienen als globale arbeidshygiënische vuistregels bij de beoordeling van meetgegevens.

 

Amerikaanse normen (ACGIH) voor micro-organismen

De Amerikaanse vereniging van Arbeidshygiënisten (ACGIH) stelt inzake blootstelling aan schimmels dat de binnenluchtconcentraties in het algemeen lager moeten zijn dan de buitenluchtconcentraties. Daarnaast mag er geen micro-organismesoort worden aangetroffen die normaal niet aanwezig is in de buitenlucht (in een overeenkomstig seizoen). Voor andere micro-organismen zou een soortgelijke benadering kunnen gelden. Voor biologische infectieuze agentia heeft de ACGIH geen grenswaarden.

 

Scandinavische norm (NEG) voor micro-organismen

In Scandinavië heeft de Nordic Expert Group (NEG) vastgesteld dat schimmels bij ongeveer 10 tot de macht 5 kiemen per kubieke meter lucht long- en ademhalingsklachten veroorzaken. Dit is vooral relevant voor hoge risico omgevingen zoals in de agrarische sector en in bijvoorbeeld de composterings- en recyclingindustrie.

 

Vuistregels voor blootstelling aan levensvatbare micro-organismen vanuit de praktijk

Om de microbiologische luchtkwaliteit in kantoren en soortgelijke werkruimten toch enigszins te kunnen beoordelen, is er vanuit de praktijk een tabel met enkele vuistregels opgesteld die regelmatig wordt gebruikt. Van belang is echter te realiseren dat geen van deze vuistregels in de tabel gezondheidskundig onderbouwd is en dat ze dus niet mogen worden beschouwd als veilige grenswaarden.

De vorige vuistregels opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA) en de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA) - Kring Binnenmilieu Advies (KBA) dateren respectievelijk uit 1989 en 2007. Deze vuistregels waren vanwege nieuwe inzichten aan vervanging toe.

In 2018 werd na overleg tussen de twee groepen besloten om gezamenlijk vuistregels op te stellen voor de interpretatie van metingen in de kantoren en soortgelijke werkruimtes. Hierbij is gebruik gemaakt van de tot nu toe bij leden van de NVvA en VLA-werkgroep beschikbare meetgegevens en de risicogroepen uit de Europese Arbeidsomstandighedenwetgeving. De tabel is begin 2020 tot stand gekomen.

 

Afwijken van 'normale' situatie

In de vuistregels in de tabel wordt rekening gehouden met de volgende zaken:

  • meetdata waarbij onderzoek is gedaan naar 'normale' en 'afwijkende' soorten en concentraties micro-organismen in het binnenmilieu;
  • indicatororganismen voor onder andere: schoonmaak, hygiëne en waterschade;
  • bepaalde soorten schimmels komen veel voor in de buitenlucht, hierbij zullen (ook bij open ramen en deuren) de concentraties in de binnenlucht in het algemeen lager moeten zijn dan in de buitenlucht (conform Association Advancing Occupational and Environmental Health, ACGIH).

In de vuistregels wordt uitgegaan van het reguliere voorkomen van genoemde micro-organismen in de werkomgeving. Als de gemeten concentraties hoger liggen, dan wijkt de situatie af van de normale situatie en bestaat er door die verhoogde concentratie een grotere kans op het optreden van (aspecifieke) gezondheidsklachten. Actie is dan geboden om deze concentraties terug te dringen tot onder de aangegeven grenzen.

In de tabel met vuistregels is voor de indeling de terminologie A, B en C gebruikt. De indeling in de groepen A, B en C is gebaseerd op het reguliere voorkomen van de micro-organismen in kantooromgeving. De micro-organismen uit groep A komen in de praktijk in kantoren en soortgelijke werkruimten in veel hogere aantallen voor dan die uit groep B en de micro-organismen uit groep C worden daar zelden aangetroffen.

 

Indicatororganismen

Indicatororganismen: deze moeten worden beschouwd als een indicator voor een bepaalde situatie. Als te hoge concentraties daarvan worden aangetroffen, is dit een ‘indicatie’ dat de situatie niet goed is in de zin dat deze afwijkt van het normale niveau. Het betreft met name soorten, die relevant zijn voor kantooromgevingen en opgepikt worden door generieke meetmethoden.

  • De indicatororganismen voor de mate van schoonmaken van ruimtes betreffen micro-organismen, die voorkomen op oppervlakken in ruimtes.
  • De indicatororganismen voor hygiëne betreffen mens-gebonden micro-organismen.
  • De indicatororganismen voor waterschade betreffen micro-organismen, die zich vermenigvuldigen bij vochtproblemen en waterschade.

 

Aantal metingen

Voor betrouwbare meetresultaten is het noodzakelijk uit te gaan van minimaal 3 metingen per locatie. De variatie in de resultaten van microbiologische metingen is veel groter dan de variatie in meetresultaten naar chemische stoffen. Een aantal van drie metingen is echt minimaal.

Hiermee wordt aangesloten bij de NEN-EN 689 voor het meten van chemische stoffen: ‘Blootstelling op de werkplek - Meting van de inhalatieblootstelling aan chemische stoffen - Strategie om te voldoen aan de arbeidshygiënische blootstellingsgrenswaarden’ (2019). Voor deze metingen dient bij voorkeur gebruik gemaakt te worden van een gevalideerd meetprotocol conform de NEN-EN13098 (Blootstelling op de werkplek - Meting van micro-organismen en microbiële stoffen in de lucht - Algemene eisen). Alleen op deze wijze kunnen de vuistregels op de juiste manier toegepast worden.

 

Lucht per bemonstering

In meetprotocollen voor micro-organismen wordt vaak gesteld dat per meting 100 liter lucht moet worden aangezogen per bemonstering. Voor kantoorruimtes en gelijkende werksituaties is dit goed. Voor andersoortige werksituaties waarbij hogere concentraties aan micro-organismen te verwachten zijn, is dit volume veel te groot. De platen raken dan waarschijnlijk overgroeid/overwoekerd. Om dit te voorkómen moet het bemonsteringsvolume worden teruggebracht tot bijvoorbeeld 10 liter of minder.

Ook kan men zich beperken tot passieve monstername. Dat betekent dat gedurende een korte tijd een open agarplaat op de werkplek wordt neergezet (de zogenaamde fall-outmethode). Micro-organismen die in de lucht zitten, vallen op deze voedingsbodem. Met deze methode is geen concentratie te bepalen maar zijn wel de soorten micro-organismen vast te stellen die in die werkomgeving voorkomen.

 

 

(De tabel is bijgevoegd als bijlage)

 

In de hier gepresenteerde tabel is voor de indeling de terminologie A, B en C gebruikt. Hierbij is bewust niet met de cijfers 1 t/m 4 gewerkt. Dit omdat die cijferaanduiding gebruikt wordt in de Europese indeling in gevaar categorieën en de indeling in pathogeniteitsklasse conform de Cogem zoals deze te vinden is in bijlage 4 van de Regeling GGO. In de genoemde groepen A, B en C zitten in elke groep zowel klasse 1 als klasse 2 micro-organismen.

Beide indelingen dienen naast elkaar te worden gebruikt. De indeling in de groepen A, B en C voor het reguliere voorkomen van de micro-organismen in werkomgevingen en de indeling 1 t/m 4 voor de pathogeniteitsklassen.

Voor de aanwezigheid van microbiële verontreinigingen op oppervlakken door middel van het uitvoeren van contactafdrukken wordt vaak een grenswaarde aangehouden van 50 KVE/16 cm2. Deze heeft echter geen wettelijke status.

 

Betrekkelijkheid van normen voor levende micro-organismen

Anders dan bij chemicaliën kunnen micro-organismen in aantal door groei snel toenemen of door afsterven in aantal snel afnemen. Een meetwaarde geeft dus de momentane concentratie aan die in de tijd sterk kan variëren. Bij de nauwkeurigheid moet dan ook gedacht worden aan ordegroottes (factoren 10).

 

Normen voor endotoxines

Voor blootstelling aan endotoxines is in 2010 een voorstel voor een gezondheidskundige grenswaarde gepubliceerd door de Gezondheidsraad. Als gezondheidskundige grenswaarde is een daggemiddelde blootstelling voorgesteld van 90 EU/m3 (EU = Endotoxine Unit, 1 Unit is ongeveer 0,1 ng), gebaseerd op het voorkomen van acute effecten op de luchtwegen. Dit betekent 9 ng/m3 als TGG over 8 9 ng/m3 als TGG over 8. Dit voorstel van de Gezondheidsraad is nog niet formeel omgezet in een wettelijke grenswaarde.

 

Normen voor exotoxines en mycotoxines

In theorie is het mogelijk voor deze toxines een grenswaarde vast te stellen. Gezien de grote diversiteit aan exotoxines en het gebrek aan onderzoeksgegevens over effecten van blootstelling aan dergelijke stoffen via de omgevingslucht, is normstelling in de praktijk echter meestal niet mogelijk. Voor situaties waarin sprake is van een dergelijke blootstelling, is de vanuit gezondheidskundig oogpunt enige acceptabele oplossing: ervoor zorgen dat mensen er niet aan worden blootgesteld.

Aflatoxine is het enige toxine waarvoor ooit een Nederlandse grenswaarde is voorgesteld op basis van onderzoek naar het risico op het ontwikkelen van levertumoren (de oude wettelijke grenswaarde: 0,005 µg/m3 voor een 8-urige werkdag).

 

Normen voor allergenen

De normstelling voor allergenen staat nog in de kinderschoenen. Tot op dit moment zijn alleen voor beroepsmatige blootstelling aan tarwemeel door de Gezondheidsraad referentiewaarden voorgesteld op basis van de allergene eigenschappen. Het voorstel bedroeg destijds 0,12 mg/m3 op basis van inhaleerbaar stof. Deze grenswaarde is inmiddels al enkele jaren in behandeling bij de SER. Enkele andere inhaleerbare allergenen grenswaarden zijn nog in ontwikkeling bij de Gezondheidsraad.

Voor allergenen van microbiële oorsprong zijn in Nederland nog geen grenswaarden vastgesteld.

 

Meten van micro-organismen

Bij verschillende bedrijven kan meetapparatuur gehuurd worden waarmee luchtmonsters of contactmonsters genomen kunnen worden. Vervolgens worden de ‘strips’ of agarplaatjes teruggestuurd naar een laboratorium waar de concentraties kunnen worden bepaald. Wel van belang is van tevoren precies te bepalen waar gemeten gaat worden (zie ook boven bij de VLA-protocollen).

Soms kan in bepaalde werksituaties een simpeler (en goedkoper) alternatief zijn om de stofbelasting in kaart te brengen of de belasting door blootstelling aan aerosolen in de lucht. Als er nagenoeg geen blootstelling aan stof of aerosolen is, is de kans op blootstelling aan micro-organismen of hun uitscheidingsproducten ook gering.

 

1) Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32000L0054&from=NL

Zie ook: ”Cogem” lijst, bijlage 4 van de Regeling GGO.

 

 

Serie over micro-organismen

Dit artikel maakt deel uit van een serie over micro-organismen. In acht delen wordt ingegaan op micro-organismen, de risico’s die zij kunnen vormen in arbeidssituaties en de beheersmaatregelen die daar tegen genomen kunnen worden.

In het eerste artikel over micro-organismen wordt besproken wat micro-organismen zijn, hun rol, de vorm en afmetingen, de naamgeving en de groeicondities.

In het tweede artikel over micro-organismen wordt ingegaan op de indeling in soorten werkzaamheden, de gevarenklassen en de mogelijke gezondheidseffecten na blootstelling aan micro-organismen.

In het derde artikel over micro-organismen wordt ingegaan op de normen voor microbiologische agentia.

In dit vierde artikel over micro-organismen wordt beschreven welke overdrachtswegen er zijn en hoe de risico’s van blootstelling aan micro-organismen in kaart kunnen worden gebracht.

In het vijfde artikel over micro-organismen wordt ingegaan op risicobeheersmaatregelen.

In het zesde artikel over micro-organismen worden enkele praktijksituaties geschetst. Tevens gaat dit artikel in op verschillende veel voorkomende zoönosen en op legionella.

Het zevende artikel over micro-organismen gaat over bacteriegroei bij droogte.

Het achtste artikel gaat over meetmethoden en analysetechnieken.

 

Online training biologische agentia

 

 

Trainingen biologische agentia

Veel medewerkers lopen risico’s omdat zij tijdens hun werk worden blootgesteld aan zogenaamde biologische factoren. In het voorjaar van 2016 organiseert Arbeidsveiligheid trainingen over biologische agentia voor preventiemedewerkers en leidinggevenden in de afvalbranche, en bij de waterschappen en gemeenten.


Source URL: https://www.arbeidsveiligheid.net/veiligheidsartikelen/fysische-factoren/grenswaarden-van-microbiologische-agentia